Honded jaar ‘ATARDI ‘ van F. J. C. Beaujon (Aruba)

23/02/2018

HONDERD JAAR ‘ATARDI ‘ van F. J. C. Beaujon (Aruba)
door: Henry Habibe

Het is nu honderd jaar geleden dat de Arubaan Frederik (Fechi) J.C. Beaujon zijn gedicht in het Papiamento schreef getiteld ‘Atardi ‘. Dit gedicht werd –voor zover bekend- nooit gepubliceerd totdat Jan Beaujon ( Cas di Cultura, Aruba) omstreeks 1981 het plan opvatte om een bloemlezing van de Arubaanse literatuur uit te geven. Deze Cosecha Arubiano kwam in 1984 uit en daarin werd eindelijk ‘Atardi’ opgenomen.

Over het leven van Frederik Beaujon is weinig bekend. Hij werd op 30 september 1880 op Aruba geboren en overleed op 12 mei 1920. De oudste tak van zijn familie gaat terug tot Richard Johannes Beaujon, die in 1829 op Curaçao geboren werd. Deze huwde Helena Brion (op Curaçao), een nicht van Luis Brion, die bekend werd doordat hij samen met Simon Bolivar streed tijdens de onafhankelijksstrijd van Latijns Amerika. Later huwde hij de Arubaanse Suzanne Catharina Specht. Een van zijn dochters, Johanna Sophia Constansia, trouwde met Carel Theodoor Ponson (een bekende achternaam op Aruba). Van Jan Hendrik Beaujon (geb. 1855; dezelfde tak als R.J. Beaujon) is bekend dat hij ook weer met een Ponson trouwde. Uit dit huwelijk komt o.a. Frederik (of Fechi) voort, de dichter van ‘Atardi’. Hij trouwde met de Arubaanse Mercedes Roos, dochter van Lope Roos en Manuela Specht. Frederik Beaujon was de vader van Jan Beaujon, op Aruba bekend als ‘Jan Cultuur’.

‘Atardi’ (de avondschemering ) is één van de vijf gedichten van Frederik Beaujon die in Cosecha Arubiano werden opgenomen. Het is gedateerd: juni 1907. Ook de plaats waar het geschreven werd wordt vermeld: Santa Cruz.

Men kan zeggen dat het nu honderd jaar geleden is dat het geschreven werd. Het feit dat het dezelfde titel draagt als het overbekend gedicht van de Curaçaoenaar J.S. Corsen kan ons doen vermoeden dat het gedicht van de Corsen de Arubaan geïnspireerd heeft. (‘Atardi’ van Corsen verscheen namelijk twee jaar eerder op Curaçao.).

Het aantal strofen is gelijk in beide gedichten. Die van Beaujon bestaan echter niet uit achtlettergrepige versregels, maar over het algemeen uit veertienlettergrepige. Het thema van beide gedichten is de avondschemering, maar het gaat om twee verschillende expressies.

Dat van Corsen betreft een gemoedstoestand die tot stand komt via een introspectieve projectie van emoties naar binnen toe. Bij Beaujon gaat het om de beschrijving van het geluk van de mens. De mens die zich gelukkig voelt met de door God geschapen wereld. Dit geluksgevoel is bij Beaujon reeds vanaf de eerste strofe aanwezig. Er wordt als volgt ingezet (in vertaling); Zie hoe het rood van de avondschemering wegsterft boven het kunukulandschap vol met kostbare maïs’.

Zo leest men verder: ‘het schemerdonker is prachtig roodgekleurd en het lijkt alsof een onzichtbare hand de sterren aansteekt’. Dat is de indruk die de ‘ik’ van het gedicht krijgt als het schemert. In de tweede strofe wordt weer een ‘indruk’ weergegeven op grond van eenzelfde projectie in de natuur:’reeds verspreiden de lieftallige lampen, zonder kettingen, hun licht over land en zee’.

Dan komt de zo opvallende Hooiberg in zicht, waarvan gezegd wordt dat die zich ‘statig’ verheft, ‘door al zijn andere makkers in de steek gelaten’. In de derde strofe wordt verwezen naar de kerkklok ‘die het laatste lied van deze schemering inluidt’. Dan volgen twee strofen die uit zuiver letterlijke taalgebruik bestaan: ‘..de lammetjes huppelen vrolijk rond, hun buik met gras gevuld’. Vervolgens is het ‘droevig gezang van de krekels in het gras’ waar te nemen en doemt een landbouwer op die zegt: ‘Pa awe tardi mi ta listo’ (ziezo,voor vanavond ben ik klaar).

Na de opgewerkte toon van de eerste vierstrofen volgt de beschrijving van het werkelijke geluk van de landbouwer en zijn gezin. Als hij thuiskomt is iedereen blij. Hij vult een mand met komkommers, pompoenen en watermeloenen voor zijn kinderen. Zijn vrouw haalt brandhout. De kinderen zijn ongeduldig, kijken vrolijk uit het raam. Bij het besef dat hij alles heeft, slaakt hij de verzuchting: ‘O God, laat dit altijd zo zijn!’(zie ook Nederlandse vertaling van dit gedicht door Igma van Putte-de Windt). Met uitzondering van het beeldenspel in de eerste strofen, is de beschrijving van dit Arubaanse gezin relatief eenvoudig en wordt het geschetst op een wijze zoals dat gebeurde bij de vroegere bucolische poëzie. Dat is de idealiserende wijze waarop het land-en herdersleven beschreven werd. Beaujons ‘Atardi’ ademt zodoende een onbezorgde sfeer, doet luchtig en ongecompliceerd aan. Er treden echter een paar taalkundige onnauwkeurigheden op.

In de voorlaatste strofe wordt het werkwoord ‘scucha’ gevolgd door het voorzetsel ‘na’, hetgeen een interferentie kan zijn van het Nederlandse ‘luisteren naar’. In het Papiamentu wordt het werkwoord ‘scucha’ (luisteren) niet gevolgd door ‘na’. Verder wordt het woordje ‘tanto’ in het Papiamentu gewoonlijk afgekort tot ‘tan’ wanneer het staat vóór een adjectivum of een bijwoord.

Dus: ‘tan precioso’ en niet: ‘tanto precioso’.

In de tweede strofe leest men: ‘I silencio mi ta mira…’.

Er had eigenlijk moeten staan: ‘I silencioso mi ta mira…’, (in stilte). Van het rijm wordt met een zekere grilligheid gebruik gemaakt. Zo laat de dichter, bijvoorbeeld, het woordje ‘dushi’ met ‘poeshi’ rijmen.

De tendens om te rijmen wordt zo groot dat hij het woord ‘listo’ gebruikt zodat het met ‘tristo’ kan rijmen. Dat heeft een grappig effect, omdat de correcte uitdrukking voor ‘ik ben klaar’ is: ‘mi ta kla’. Door ‘mi ta listo’ in de mond te leggen van een Arubaanse landbouwer werkt het een beetje op de lachspieren. Dat zou je eerder uit de mond van een Venezolaan of een Colombiaan horen, als die het Papiamentu bezigt. Opmerkelijk is dus dat het rijm een belangrijke rol speelt. Resumerend kan gesteld worden dat ‘Atardi’ van Beaujon niet de stilistische perfectie bereikt die het gelijknamige gedicht van Corsen impliceert. Aan de andere kant schijnt Beaujon zijn gedicht op heel jonge leeftijd geschreven te hebben. Hij was nog geen 27 jaar. (het gedicht is gedateerd: juni 1907; pas in September van dat jaar zou hij 27 worden). Corsen liep al tegen de 52 toen zijn ‘ Atardi’ verscheen. Er moet hier wel opgemerkt worden dat het jaar van verschijnen van Corsen gedicht (1905) niet per se het jaar hoeft te zijn waarin het gedicht ook geschreven is.

Het had ook eerder geschreven kunnen zijn.

In ieder geval is ‘Atardi’ van Beaujon van essentieel historisch belang doordat het een beschrijving in het Papiamentu is van het Arubaanse landschap en het dagelijks leven van een Arubaanse ‘kunukero’ aan het begin van de XXe eeuw. Er bestaat op Aruba – voor zover bekend- geen gedicht in het Papiamentu dat vóór 1907 gedateerd is.

Een andere bijzonderheid van de dichter Beaujon is dat hij in twee andere gedichten zijn liefde voor Aruba en San Nicolas tot uitdrukking heeft gebracht.

In ‘Aruba’ schrijft hij: ‘O, Aruba!

Bo ta Sonja algo animoso,/ Ku por prestabo despues un futuro sosegà ? (….)

Drumi bo sonjo tranquilo, o dushi paiz natal!’.

En uit het gedicht ‘ San Nicolas’ (gedateerd: November 17, 1907) citeer ik: ‘Ta kiko mi ta sinti, ora mi mira/ Bo casnan y bahia, o, San Nicolaas! (….) Por ta amor? o, Recuerdo di juventud/ Di hasimi sinti mi cadenà na bo? (het is niet uitgesloten dat er bij de transcriptie spellingsfoutjes zijn opgetreden in Beaujons teksten).

Er werden na Frederik Beaujon op Aruba zeker gedichten geschreven, al kunnen die niet altijd gerekend worden tot wat men ‘hoogstaande’ poëzie noemt.

Zo herinnert Japa Beaujon (die zich een ‘halve Arubaan’ noemde, omdat zowel zijn vader als grootvader op Aruba geboren werden, en wiens moeder een volle zuster was van Henny Eman sr.), zich dat Harry Lampe (auteur van Aruba voorheen en thans ) veel gelegenheidsgedichten had geschreven.

Die gelegenheidsgedichten werden o.a. voorgedragen bij koninklijke gebeurtenissen.

Van een tante en een vriendin van haar- zo vertelde Japa Beaujon mij in 1996- bezat hij twee poëzie albums, waarin ‘iedereen vroeger voor de meisjes een gedicht moest schrijven.’

Ook is het bekend dat diezelfde Lampe een gedicht (1939) van Josè Ramòn Vicioso, opgedragen aan Koningin Wilhelmina, in het Nederlands vertaald heeft.

Het schrijven van gedichten als zodanig bleef dus niet op Aruba.

Het ontbrak alleen aan een forum of, zo men wil, aan een tijdschrift waarin men datgene kon publiceren wat in de richting gaat van literatuur. Dat forum bleef uit tot het jaar 1961, waarin Nicolàs Piña Lampe het initiatief nam om zijn Simadan (= Oogst) uit te geven. Merkwaardig is dat bij die gelegenheid het bewuste gedicht van Frederik Beaujon niet werd gepubliceerd. Had Jan Beaujon toen soms geen waardering voor een blad dat eindelijk een literaire oogst nastreefde? Was dat eigenlijk niet een mooie gelegenheid geweest om het waardevolle gedicht van zijn vader te laten verschijnen?


Atardi door Frederik Beaujon

Vertaling van Igma van Putte-de Windt

Avondschemer

Zie hoe mooi de avond valt in rode tinten

Over velden vol oogstrelende maïshalmen

Een onzichtbare hand ontsteekt, vrolijk lachend

Met een klein lichtje de wonderschone sterren.

 

Die vrolijke lampjes als aaneengeregen

Werpen hun schijnsel over de aarde en de zee

En zwijgend kijk ik naar de statige Hooiberg

Die zich eenzaam verheft, door vrienden verlaten.

 

De kerkklokken beieren het laatste lied

Van deze avond, die sterft gelijk de anderen

Lammetjes springen dartel rond, hun buikjes

Vol gras dat ze samen met hun vriendjes aten.

 

De krekels zetten hun droef klinkend lied in

Onder het dorre gras in de harde grond

En plots klinkt uit de mond van de keuterboer

Aan het einde van een zware dag: “ik kap ermee “.

 

Moe van het werk op het land gaat hij op huis aan

Om een paar uur met zijn gezin door te brengen

Hij pakt komkommers, pompoenen, watermeloen

In een hand om mee te nemen voor zijn kind’ren.

 

Terwijl zijn vrouw tevreden en welgedaan

Rond het huis hout sprokkelt in de savanne

Staan zijn kinderen vol ongeduld te wachten

Naar hem uitkijkend voor de deur en uit het raam.

 

Genietend kijkt hij uit de verte naar dit beeld

En vraagt: “O, God! Moge dit altijd zo blijven!”

En hij zou zo zijn blijven staan als Cayan

Zijn oude hond hem niet blij blaffend had begroet.

 

Dan is hij eindelijk thuis en wordt omringd

Door vrouw en kinderen die hem verwelkomen

En in zijn huisje zonder veranda geniet hij

Meer dan menig rijke man die hem nooit groet.

 

Met zijn jongste schat op zijn knie gezeten

Gelukkig met zij gezin, eet hij van het brood

Dat hij verdiende met zijn zoete, bruine zweet

En gooit een mals stukje vlees naar de kat.

 

Nadat hij God dank heeft betuigd voor dat beetje

Dat hem die dag was toebedeeld

Steekt hij zijn pijp aan, trekt een bankje bij

En luistert naar het pruttelen van het eten.

 

Het eten dat zijn mollige vrouw liefdevol

Voor hem bereidt voor de volgende dag

En dat hem zo goed en lekker zal smaken

Als hij hem opeet en deelt met zijn trouwe Cayan.

 

Sta. Cruz, juni 1907

Scroll To Top

Newsletter